Zeven teksten verzameld of verzonnen rondom het begrip mobiliteit, uit brieven, verhaaltjes, aantekeningen en herinneringen. Opgetekend door stedebouwkundige Eloï Koreman en voorgedragen tijdens de GroenLinkls-bijeenkomst 'Rondje Breda', gehouden op zaterdag 5 juni 2004.

Zeven teksten verzameld of verzonnen rondom het begrip mobiliteit, uit brieven, verhaaltjes, aantekeningen en herinneringen. Opgetekend door stedebouwkundige Eloï Koreman en voorgedragen tijdens de GroenLinkls-bijeenkomst 'Rondje Breda', gehouden op zaterdag 5 juni 2004.

Zeven teksten verzameld of verzonnen rondom het begrip mobiliteit, uit brieven, verhaaltjes, aantekeningen en herinneringen. Opgetekend door stedebouwkundige Eloï Koreman en voorgedragen tijdens de GroenLinkls-bijeenkomst 'Rondje Breda', gehouden op zaterdag 5 juni 2004.

door Eloï Koreman

Eerste tekst, gedachte:

Ik zit in een ruimteschip, ben met duizend kilometer per uur van de wereld vertrokken. Ik nader een zwart gat. Wat sdaarbinnen gebeurd weet niemand. Ik wel nu. Eenmaal door de zwarte trechter is mijn snelheid opgelopen tot eerst een miljoen kilometer per uur, toen een miljard en daarna bereikte ik het oneindig aantal kilometers per uur. Mijn snelheid was oneindig. Ik was overal op één en hetzelfde tijdstip. Het summum van mobiliteit. Maar uit mijn raampje ontdekte ik dat er geen sterren meer waren. Geen stukje ruimtestof dat ik inhaalde. Niet één lichtpuntje dat ik naderde. Alles was van hetzelfde zwart. Asfaltzwart. Ik besefte dat ik met mijn oneindig aantal kilometers per uur stilstond. Mobiliteit nul.

Tweede tekst: herinnering:

Ik zit met mijn zoontje in de trein. Het vijfjarig kind zegt: nu begrijp ik waarom je met de trein zo snel overal bent. De trein rijdt gewoon over een weiland heen en dwars door het bos. Met de auto rij je daar allemaal omheen'. Ik denk: De auto neemt zijn eigen wereld mee waar hij doorheen rijdt.'

Derde tekst, citaat uit het stuk De oude stad en de dynamiek':

Vanuit de visie die uitgaat van de leesbaarheid van de stad moet er naar het begrip mobiliteit worden gekeken. Binnen het begrip mobiliteit onderscheid ik twee aspecten: het vervoer en het reizen.

Bij vervoer staat centraal het zo snel mogelijk verplaatsen van A naar B. Bij reizen echter is het onderweg-zijn essentie. Doordat het vervoerselement de mobiliteit domineert treft men onderweg nog slechts een wereld aan van asfalt en razernij. Deze dominantie van het vervoersaspect binnen de mobiliteit heeft niet alleen het onderweg-zijn vernietigd, maar is tevens in staat het reisdoel zelf in dat mechanisme van soepeler vervoer en meer asfalt op te slokken. Aanschouw de Gedempte Haven.

Als A en B, Amsterdam en Breda, gaan lijken op het medium dat hen verbindt, dan komt daarmee de paradox in zicht dat met optimale middelen en maximale snelheid het vervoer stilstaat. Want waaraan kun je dan nog aflezen dat je beweegt. Mobiliteit nul.

Omdat door het ruimtebeslag van het huidige vervoersmodel de leesbaarheid van de stad aangetast of zelfs vernietigd wordt, is het de hoogste tijd om te kiezen door een reismodel dat ruimte schept ten behoeve van het geschiedkundig-bouwkundig leesbaar maken van de historische kern. Concreet betekent dit dat de auto buiten het te lezen' gebied geparkeerd moet worden. Indien de binnenstad zijn leesbaarheid als historische kern kan herwinnen, dan herwinnen A en B hun identiteit en dan stopt het vervoer en kan de reis beginnen.

Vierde tekst: citaat uit Het geheugen van een straat':

Op kerosine wordt geen belasting geheven. Alles vliegt, reist, transporteert, vervoert en vlucht. Er is geen tijd meer voor wonen. Niet zoals er 800 jaar lang gewoond is. De huizen in de buitenwijken zijn gebouwd op vlucht, op starters op de woonmarkt, op doorstroming van de huurwoning naar eigen huis in n rijtje en dan door naar twee-onder-een-kap, een vrijstaand huis en vervolgens een tweede huisje of een pied à terre in een leuke binnenstad.

De binnenstad wordt uitgevreten. Men gaat daar uit, uit eten en dansen en feesten. Daar is het gezellig, daat zitten we samen, daar proeven we niet alleen de biefstuk, maar ook, nostalgisch, een stukje van die wooncultuur waar we zelf geen bijdrage meer aan leveren. Het product van die 800-jarige wooncultuur, de binnenstad met de kromming der straten en de oude huizen, hollen we uit.

Het wonen raakt zijn wortels kwijt. Is verloren gegaan in de gekte van de vorige en deze eeuw. Die gekte heet mobiliteit, verplaatsbaarheid. Altijd elders ligt de ziel. En deze gekte heeft met de auto als voornaamste instrument de binnensteden en hun wooncultuur vernield. Auto, het is de boktor van de binnenstad. Niet alleen fysiek zijn de straatprofielen aangepast, de binnengebieden en tuinen kapotgemaakt, ook in het hoofd heeft het fysiek verplaatsen de ziel van het wonen aangetast: het stilzitten, het genieten van je directe woonomgeving, er zorg voor hebben. Altijd elders is het vakantie.

De binnenstad is een publieke vrouw die we steeds maar weer opverven, maar nooit meer echtgenote zal worden. De binding is weg. En onder een saus van gezelligheid vergaat de stad, vergaat de wooncultuur die de stad gevormd heeft tot wat ze was.

Nog vijftig jaar en de tirannie van de auto is voorbij. De mensen komen tot rust, ontdekken de reiskracht van een echte woning in een gewortelde binnenstad, lopend of uit hun raam kijkend of luisterend naar het koeren van de duif, zoals ik nu doe op deze vroege zondagochtend.

Vijfde tekst, auto-mobieltje

Fietsen met Clara voorop. Als een prinsesje zit ze op het fietsstoeltje, handjes aan het grote stuur. Uren kan ze zo zitten en de wereld die langs de wielen draait gadeslaan. Af en toe stelt ze een vraag aan die grote data-bak achter haar. Wat is dat voor vogel, papa?' Een Ekster.'

Maar meestentijds zwijgt ze. Ik kijk af en toe stiekem toe hoe ze kijkt. Dit is geen televisie, dit is de wereld met wind en natte voeten als we weer door een diepe plas moeten rijden.

Op de Haagweg gebeurt het. Twintig meter voor ons. Een dikke BMW die ons tegemoet komt, wil afslaan. Hij heeft niet in de gaten dat hij juist ingehaald wordt door een rood autootje. Beide auto's botsen tegen elkaar en verliezen hun koers. Op tien meter voor ons knalt de rode auto de stoep op, de BMW klapt op een geparkeerde auto naast ons.

Een lange seconde is het stil. Dan gaan de portieren open. Uit het kleine autootje komen drie mannen. Uit de BMW komt een gezonnebrilde eenling. En dan, alsof het afgesproken werk is, grijpen ze naar hun binnenzakken en halen er hun mobieltjes uit. Ze kijken elkaar niet aan, spreken niet met elkaar, geen verwijten, geen woede-aanval of uiting van verontwaardiging. Verspreid over straat en stoep lopen lijzig en doelloos vier mannen, de blik naar binnen gericht, te mompelen in hun hand.

Clara zwijgt nog steeds, maar ze begrijpt het: in het woordenboekje in haar hoofd wordt achter het woord botsing' deze gebeurtenis geplaatst. Het woord botsing' verliest zijn abstractie. Dit is de echte wereld.

Ook ik zwijg, in verbazing. Vier mannen maken een ongeluk mee in de wereld van wind en plassen en daar stappen ze gewoon overheen. Handhaven met hun mobieltje in de hand de abstracte wereld die ze achter hun auto beleefden. Eenzame zwemmers in een zee van teleconsumptie.

Ik ben verbaasd, onthutst en kwaad. Want ook Clara en ik, die zonder het spel van de regenplassen vermorzeld zouden zijn tussen blik en blik, bestaan niet voor de mompelende mannen.

Zesde tekst, column:

Was dit eigenlijk nog wel een stationshal, was het niet eerder een soort verlopen supermarktje in een probleembuurt. En waar kun je hier ergens in dit koop- en doorlooplabyrint nog een kaartje aanschaffen voor een reis met een trein.

Een reis met de trein. Als kind ervoer ik de betovering die de rails bij mij opliepen; dat die stalen streep aan mijn voeten contact maakte met Moskou en Barcelona. Die betovering is nooit echt overgegaan. Totdat de privatisering toesloeg. Toen ging de reis-droom aan gruzelementen.

Ik heb dat met het station van Breda zien gebeuren. Waar eerst een acht meter hoge hal ruimte bood aan diverse loketten en aan tientallen reizigers is nu met de strategie van een supermarkt een gribus geconstrueerd. Een labyrint der verzoekingen, waar je over moet stappen op fun-shoppen' en die hele verre reis maar vergeet.

Al die schijnaar overbodige ruimte van de stationshal, de ruime waar de reisdroom kon huizen, werd opgeofferd aan dat gangenstelsel met verlaagd plafond, aan die knusse koffiehoekjes en cd-verkooppunten. En toen zijn de mensen tegen elkaar aan gaan botsen en voelden zich niet meer veilig. Vanuit dezelfde denktank die de reisdroom als soft en overbodig uit het bedrijfsplan had geschrapt, werd nu de neutraliteit van het openbaar gebied vernietigd door tientallen bewakingscamera's. Camera's, het zijn de zwammen van ziek stedelijk weefsel.

En nog is het uitkaaiwerk niet klaar. Daar liggen nog de uitgerangeerde terreinen die geëxploiteerd kunnen worden. Ook die bruidsschat moet verzilverd worden en ik heb inmiddels niet de minste illusie dat van dat geld ook maar een trein beter zal gaan rijden.

Want het reizen is vervoer geworden. Een product, niet een beleving. En dat terwijl het reizen zo betekenisvol kan zijn. Treinreizen biedt de mogelijkheid dat mensen elkaar ontmoeten en ondertussen het land waardoor ze reizen, kunnen aanschouwen. In feite zou je kunnen stellen dat de trein een rijdend soort openbaar gebied is. Wij hebben geen zonovergoten pleintjes, wij hebben geen regen, brede rivieren die traag door oneindig laagland gaan' en een spoorwegennet dat altijd droge voeten heeft. Wij hebben rijdende kamers die door het land suizen. Kamers waarin de kinderen spelen, opa de krant leest en de puber z'n computerspelletje speelt. En deze rijdende kamers hebben alles in zich om het multi-culturele tulpenvolk bij elkaar over de vloer te laten komen.

Waar auto en tv en zielloze woongebieden de mensen isoleren en uit elkaar drijven, is de trein het bindmiddel van onze nieuwe samenleving. Dat is het Grote Goed dat de Nederlandse Spoorwegen in zijn treinstellen verborgen houdt. De NS moet weer van ons allemaal worden, een mooi edel staatsbedrijf. Alleen wij als samenleving kunnen dat erfgoed koesteren.

In dat reisbedrijf moet geïnvesteerd worden, economisch wellicht onrendabele maar maatschappelijk zeer fortuinlijke investeringen. Allemaal eerste klas reizen, goeie aansluitingen, schone ruiten, mooie stations tot diep in de binnensteden, sterke conducteurs en wie uit principe geen auto rijdt mag gratis reizen met de trein.

Ja, het station wordt weer het reispaleis met aan de einder het loket met die prachtige vrouw en in haar ogen verre reisbestemmingen.

Zevende tekst, idee voor een nieuw station:

Het concept voor een nieuw station voor Breda zou je kunnen vatten in twee lijnen die haaks op elkaar staan, elkaar kruisen.

De ene lijn is de stalen oost-westlijn van het spoor. Deze lijn vertegenwoordigt het internationale, het gebiedsoverstijgende, de bezoeker, de beweging.

De andere lijn is de noord-zuid as die de binnenstad met de Belcrum moet verbinden. Deze lijn vertegenwoordigt de stad Breda, de halte, de identiteit waarvoor gestopt moet worden. Op het kruispunt van deze twee lijnen vindt de confrontatie plaats: de beweging ten opzichte van de stilstand, het reizen ten opzichte van het wonen en de grote wereld tegenover het kleine Breda. Op dit kruispunt vindt de ontmoeting plaats. Om te ontmoeten, moet er identiteit zijn. Men komt uit A, Amsterdam, en ontmoet er B, Breda.

De identiteit van Breda wordt voor een belangrijk stuk bepaald door de groene inbedding van de stad in de bossen en dat is voelbaar tot in het Valkenberg, dat vanuit het station te zien is. Deze groene impuls zou als vertegenwoordiger van de bossen, van het groene Brabant, als een groene as vanuit het park ontwikkeld moeten worden en via de Willemstraat, door het station, gekoppeld moeten worden aan de Speelhuislaan. De confrontatie of ontmoeting van de ijzeren as en de groene as moet expliciet gemaakt worden in het nieuwe station. Hier vindt een synthese plaats tussen staal en groen. Dat kan in de vorm van een Hortus Botanicus voor treinen en bomen.

In het station van Breda begint de wandeling naar de Belcrum of naar het Valkenberg, het Mastbos, de bossen van Ulvenhout, Chaam en verder. De reiziger uit de randstad weet, als hij Breda binnenkomt: Dit is de poort van Brabant'.